De versnippering van het leerlandschap

25-09-2023 | Joris
leerlandschap

In 1999 begon ik bij de voorloper van Kennisnet aan de uitrol van internet in het onderwijs. Alle basisscholen, voortgezet onderwijs en MBO’s kregen een internetaansluiting, de start van het leerlandschap. Natuurlijk gaf dat het digitaal leren een enorme boost. Vele scholen startten met het maken van digitale leermaterialen en om dat allemaal te organiseren werd de behoefte aan een Elektronische Leeromgeving (ELO) al snel groot. Deze omgevingen hebben in de loop van de jaren al veel verschillende naamsaanduidingen gehad, zoals DWLO, LMS, DLO, LCMS etc. De kern van de meeste systemen was het organiseren van content en gebruikers. Toetsen en inleveropdrachten konden er worden afgenomen en cijfers werden er geplaatst, maar de essentie was organisatie van mensen en leermateriaal.

Tegelijk werden naast ELO’s specifieke systemen gebruikt voor afname van toetsen, fora werden ingericht en content werd net zo vaak buiten, als binnen de ELO geconsumeerd.

Het organiseren liep in een ELO een beetje spaak. Het bleek ingewikkeld om alle onderwijzende collega’s mee te krijgen in een standaard inrichting, er waren nog veel digibeten en de uitrol van de ELO stokte op veel scholen. Ja, er stond content van leerlingen in de ELO, de leerlingen zaten in groepen zodat ze konden samenwerken maar daar vonden leerlingen al snel andere kanalen voor. De ELO werd sub-optimaal gebruikt.

Dat is eigenlijk wat nog steeds speelt. Leerlingen lopen voor de docentenmuziek uit en gebruiken de laatste, hipste (ouderwets woord…) en door andere leerlingen, meest gebruikte, tools. En dat wisselt nogal snel. Eerst Hyves, Facebook, nu Instagram en Snapchat. Wat morgen komt laat zich slechts raden.

Hoe gaan we daar mee om in het onderwijs? Wel, de early adopters proberen het bij te houden, ze zitten ook op Pinterest en Snapchat, ze duiken direct in de mogelijkheden van Meerkat en zijn de ambassadeurs van de vernieuwing. Echter vele anderen wachten de hypes af en stappen in nadat een systeem zich heeft bewezen.

Juist daar zit de crux, hoe bewijzen deze systemen zich dan? En zijn we dan niet vaak (te) laat?

Naar mijn mening moeten scholen proeftuinen bouwen waarbinnen platformen worden gebruikt die zich nog moeten bewijzen, naast bestaande systemen die zich al hebben bewezen. Daarmee houd je de leerlingen betrokken en is de drempel laag voor docenten. En als je klein start met deze vernieuwingen hangt er ook minder vanaf. Dan blijf je als school wel up-to-date maar belast je de school niet met langdurige keuzetrajecten die uiteindelijk geen vernieuwing brengen. Hiermee voorkom je te conservatief te zijn maar hang je je school ook niet op aan het grote succes dat zo’n systeem moet brengen. Kortom, uitproberen, houden wat goed is en vervangen daar waar het beter kan.

En laat je ondersteunen door de early adaptors, de kenners en de enthousiastelingen!